Sipco Poortinga
Tekst toevoegen
  • Home
  • Fragment
  • Bestellen
  • Blog
  • Media
  • Contact
  • Columns
  • Cartoon
  • Links
  • English

Het jongetje (2)

2/17/2016

0 Comments

 
Het jongetje pakte zijn sporttas en stopte zijn meegebrachte spulletjes in het smalle, verrijdbare ladenkastje. Alleen een paar badslippers en een boek, een pocket uit de Bob Evers-serie, ‘Hoog spel in Hong Kong’, hield hij achter. Hij deed zijn schoenen uit, kroop op het bed, en probeerde wat te lezen in afwachting van de dingen die stonden te gebeuren. Na een paar minuten kwam de zuster de zaal inlopen. Ze lachte, begroette hem met zijn voornaam, schoof een kaart in een houder aan het voeteneinde, kwam daarna naast het bed staan,  en gespte een plastic bandje om zijn pols terwijl ze ondertussen vragen over koetjes en kalfjes stelde waarmee de ze de jongen op zijn gemak wist te stellen.´We hebben nog een hoop te doen samen´, zei ze.´Ik blijf de hele middag bij je. We gaan je bloed prikken, wat foto´s en een hartfilmpje maken, en ik ga je voorstellen aan allemaal leuke mensen die jouw de komende dagen in de watten gaan leggen. Vind je dat goed?´
Hij knikte.
´Maar eerst ga ik je bloeddruk meten en je temperatuur opnemen.´
De zuster sloot de gordijnen rond het bed en plaatste een zwarte band om zijn arm. Deze pompte ze op tot hij het bloed in zijn ader voelde kloppen, bracht de druk weer terug, en vroeg hem daarna om op zijn linkerzij te komen liggen en zijn broek een stukje te laten zakken. Daarna sloeg ze de thermometer af en stak het instrument tussen zijn billen.
´Trek je benen maar iets op en blijf even rustig liggen. Ik ben zo weer terug.´


De verdere plichtplegingen ter voorbereiding op op operatie van morgen duurden tor vier uur in de middag waarna de zuster de jongen weer terug bracht naar zijn kamer. Ze nam afscheid van hem en vroeg hem op de zaal te blijven omdat straks de dokter naar hem zou komen kijken. In het bed tegenover hem lag nu een man die veel ouder leek dan zijn vader maar jonger dan zijn opa. Hij lag in een streepjespyjama boven de dekens en had dopjes in zijn oren waarvan het draad verbonden was aan de muur naast zijn bed. Nadat de zuster was vertrokken deed hij de dopjes uit en vroeg het jongetje of hij geopereerd moest worden.
‘ Morgen’, antwoordde hij, ’ om negen uur.’
'Oh, en hoe oud ben jij?’
‘ Elf. Ik ben vorige week elf jaar geworden.'
‘ Zo jong’, zei de man peinzend.’ En word je aan je hart geholpen?’
De jongen knikte terwijl hij naar de ingang van de zaal keek waar een groepje van mannen in witte jassen het vertrek betrad en al pratend naar zijn bed toe liep. Duidelijk de oudste, een man met een wijkende haargrens, een beetje grijs aan de slapen en een brilletje met een rond montuur op zijn neus,  stelde zich voor als zijn chirurg en vertelde dat hij een aantal artsen in opleiding had meegenomen en of ze even naar hem mochten kijken. Ze luisterden allemaal naar zijn hart en spraken in medische taal en termen over zijn afwijking met de professor. Na een minuut of tien namen ze afscheid waarop de chirurg het jongetje nogmaals de hand schudde, joviaal deed, en hem vertelde dat hij de boel morgen ging repareren en dat hij over een paar weken weer kon voetballen.
‘Ben je zenuwachtig?'
Het jongetje had nu een brok in zijn keel en kon maar nauwelijks antwoord geven.
‘Nergens voor nodig. Je bent hier in goede handen. We gaan je weer helemaal beter maken. Tot morgen.’
'Tot morgen’, fluisterde hij.


Een poosje gebeurde er niets. De man tegenover hem was verdiept in een boek en ook het jongetje had zijn pocket met de avonturen van Arie Roos, Bob Evers en Jan Prins weer opgepakt. Op de gang klonk gelach en het gerinkel van glazen op een kar. Het was etenstijd en twee vrouwelijke verpleegkundigen  kwamen de kamer in en vroegen hem hoeveel boterhammen hij wilde, wat voor beleg en wat hij wilde drinken. Nadat ze het dienblad weer hadden meegenomen verzochten ze hem opnieuw om op bed te blijven omdat de narcotiseur kennis zou komen maken en een aantal dingen met hem zou doornemen. De narcotiseur. Het jongetje huiverde bij het woord. Dat was de dokter die hem de verdoving zou toedienen. Hij vond het een akelig idee dat deze hem helemaal weg zou maken. Wanneer ze mij dat geven, zo dacht hij, dan kom ik misschien wel helemaal nooit meer terug. Nerveus lette hij nu op de deur en schrok van de persoon die, een beetje gehaast, zo leek het, naar zijn bed toeliep. Hij kreeg een koude hand van een plompe, vormloze vrouw met wallen onder haar ogen. Ze droeg het haar haar kort, als een monnik, dacht hij. Slecht op zijn gemak  durfde het jongetje de de anesthesiste nauwelijks aan te kijken en wat de droomarts zei drong nauwelijks tot hem door. Het enige wat hij zich later nog wist te herinneren was dat hij die avond ‘iets’ zou krijgen om rustig te kunnen slapen.
Er was bezoek binnen gekomen voor zijn overbuurman. Zijn vrouw en twee dochters waren opgelaten omdat, zo bleek uit hun gesprekken, de man morgen werd ontslagen. Af en toe keken ze zijn kant op en hij voelde zich ongemakkelijk omdat er niemand bij hem was. Zijn ouders waren rond het middaguur vertrokken en hij zou ze pas morgen, na de operatie, weer zien. Dat speet hem nu. Hij maakte zichzelf verwijten dat hij niet aangedrongen had dat zijn ouders de dag in Leiden zouden doorbrengen zodat ze elkaar de avond voor de grote dag nog even konden zien om hem te steunen en gerust te stellen. Maar ja, zijn vader was druk op de zaak en zijn moeder moest ‘s avonds voor het eten zorgen voor zijn andere vier broertjes. Zelf had hij ook gedacht dat het allemaal wel mee zou vallen, hij had al vaker in het ziekenhuis gelegen, maar nu leek alles helemaal anders en drongen de signalen van de ernst van de situatie tot diep in hem door. Zijn gedachten gingen terug naar gisteravond, bijna 24 uur geleden. Zijn oom, een ouderling in de kerk, had zijn opwachting in zijn slaapkamer gemaakt en wilde met hem bidden. Het was een zalvend optreden en waren de intenties van de man al goed geweest, waaraan hij, nu ook weer, twijfelde, de uitwerking was desastreus en hadden angst in hem gezaaid. Wie vertrouwt op de Heer, zo had hij het jongetje uitgelegd, komt in de hemel. Hij had braaf geknikt maar vond zijn oom eigenlijk maar een aansteller. Het jongetje huilde nu stilletjes. Dat verhaal en gebed van zijn oom kon maar een ding werkelijk betekenen en dat was deze er rekening mee hield dat het slecht met hem kon aflopen. Hij huiverde.         


   

 
0 Comments

Het jongetje

2/3/2016

0 Comments

 
Het jongetje zat op de achterbank van de auto. Het was eindelijk zover. Hij had geen idee wat hem te wachten stond, maar besefte dat er geen weg terug meer was. De eerste paar kilometer leek alles nog heel gewoon. Zijn ouders hadden nog wat gepraat, de omgeving was vertrouwd, maar nu zijn vader en moeder al een tijd lang zwegen, het verkeer drukker en de wegen breder werden kreeg hij plotseling het beklemmende gevoel dat hij helemaal alleen was. Ze reden nu langs een groot meer, het was gaan regenen, en het jongetje tuurde naar de grijze wolken en het onstuimige, troebele water en prentte wat hij zag, en dacht, in zijn geheugen, alsof het samenvloeien van het beeld, en wat er omging in zijn hoofd, voor altijd onlosmakelijk met elkaar verbonden moest blijven. Daarna werd zijn blik onscherp omdat hij zich een vaak terugkerende, vervelende droom herinnerde die ruw zijn slaap was binnen gedrongen nadat het gezin op familiebezoek, een paar maanden geleden, van de ene polder naar de andere, over een enorme brug, was gereden en het leek alsof ze de zee hadden doorkliefd. De droom dook sinds die reis keer en keer weer op en kende verschillende versies maar altijd was er angst, angst voor oneindig water,voor grote hoogte en voor die gruwelijke paniek dat alles zomaar ineens op kon houden en in en donker, kolkend niets kon verdwijnen.

Zijn gedachte leek geconcentreerd in een druppel op het raam maar nu zag hij de ene na de andere dikke spetter naar beneden glijden en hoorde ook weer de banden van de auto die hoorbaar moeite hadden om door de plotselinge wolkbreuk te rollen. De jongen keek even op naar zijn vader die kort in de binnenspiegel keek, waarbij hun blikken kruisten. Zijn ogen stonden dof, vermoeid en verdrietig. De jongen schrok. Door het toevallige oogcontact zag hij zijn de zorgen nadrukkelijk in die van zijn vader weerspiegeld en hij wist heel goed dat de droefheid die hij had gezien hem betrof en dat zijn vaders luchtigheid, gisteren, en de afgelopen dagen, slechts gespeeld was geweest. Zijn moeder was een open boek, ze wist zich geen raad met de situatie en haalde ook nu weer zenuwachtig  haar handen door het dikke, stugge haar. De vader frommelde in de zak van zijn kostuumjasje en peuterde een sigaret uit het pakje Caballero, stak deze in een mondhoek, drukte de knop van de dashboardaansteker in, om deze, na een paar seconden, tegen de filterloze sigaret te duwen die al zijn snel prikkelende geur begon te verspreidden. De vader blies de eerste rook uit en zei daarna dat het niet ver meer was en dat ze over een half uur bij het ziekenhuis zouden zijn. Hij deed nog even de radio aan waarop het geluid van de afgemeten stem van minister-president Den Uyl te horen was, mompelde wat, en draaide de knop daarna weer terug naar de uitstand.
Zijn hart bonsde wild. Hij voelde het nadrukkelijk kloppen in de holte waar zijn sleutelbenen samen kwamen. Het hart, zo hadden de doktoren gezegd, dat niet in orde was en waaraan hij geopereerd moest worden. Morgen al. Het was snel gegaan allemaal. In een paar weken. Eerst de schoolarts die een ruis had ontdekt, daarna opname en onderzoek in ziekenhuis Salem, en vervolgens een dagje naar de VU in Amsterdam waar die vriendelijke kinderdokter, met zijn halflange grijze haar, al na een paar uur de diagnose had gesteld. Die was ernstig en er was sprake geweest dat hij in Houston, via een hartpatiëntenluchtbrug,  geholpen zou worden.
Het jongetje had het allemaal wel spannend gevonden, de aandacht prettig maar nu ze het immense terrein van het Leidse Academisch Ziekenhuis opreden moest hij bijna overgeven van de spanning en wilde het liefst terug naar huis, naar zijn hut, om zich daar voor iedereen te verstoppen. Ergens in de verte vroeg zijn vader waar ze precies moesten zijn en hoorde hij zijn moeder het antwoord oplezen. Thorax, zei ze, gebouw 40. Thorax, thorax, thorax, het vreemde woord spookte door zijn hoofd. Ze reden nog eventjes door waarna de vader de Simca 1100 parkeerde. De jongen verbeet zijn tranen, pakte zelf zijn tas uit de hatchback, en wandelde daarna, geflankeerd door zijn ouders, naar de ingang van het hospitaal. 


Op zaal zeven stonden vier bedden, waarvan er maar een leek te zijn bezet. De vriendelijke zuster legde van alles uit aan zijn vader en zijn moeder maar hij was er.met zijn gedachten niet bij, zijn hoofd  leek wel volgestopt met watten, en de jongen voelde afkeer, wilde schreeuwen dat ze hem hier niet toch achter konden laten, dat het niet eerlijk was, maar tegelijkertijd wist hij dat het zinloos zou zijn om zich te verzetten. Ik moet sterk zijn, dacht hij, het advies dat bijna iedereen hem de laatste tijd had gegeven moest hij nu in de praktijk zien te brengen. Ook voor zijn ouders. Dit kon de de laatste keer zijn dat ze elkaar zagen, want dat de operatie die hem te wachtten stond zijn dood kon worden werd hem akelig duidelijk hier op deze verpleegafdeling. Aan de ene kant had hij zin om slap te zijn, nog even moeilijk te gaan doen, maar hij wist, en voelde, en zag, dat het zijn ouders ook de grootste mogelijk moeite kostte om niet emotioneel te worden en dat het dan zou eindigen dat ze hier met zijn drieën een potje zouden gaan janken. ‘U kunt morgen om elf uur bellen. Dan laat ik jullie nu alleen, en zie jou straks’, zei de verpleegster, en streek de de jongen daarna door zijn haren. Zijn moeder ging op zijn bed zitten, klemde hem tussen haar benen, en omhelsde hem. Tranen blonken in haar ogen. Zijn vader stond bij het raam, keek even naar buiten, daarna naar zijn schoenen, voelde in zijn zakken, en zei, dat het tijd werd om te gaan. De jongen liep naar zijn vader, sloeg zijn armen om diens middel, waarna deze hem optilde en een zoen op zijn voorhoofd gaf.  ‘Alles komt goed. Je bent sterk, ik weet het zeker. Morgen zien we je weer’. Bij de openstaande deur zwaaiden ze nog een keer en daarna zag hij zijn ouders door de hoge ramen van de kamer de gang inlopen.       

  
 
0 Comments

    Archives

    March 2016
    February 2016
    January 2016
    December 2015
    November 2015
    October 2015
    September 2015
    August 2015
    July 2015
    June 2015
    May 2015
    April 2015
    March 2015
    February 2015
    January 2015
    December 2014
    November 2014
    October 2014
    September 2014
    August 2014
    July 2014
    June 2014
    May 2014
    April 2014
    March 2014
    February 2014
    January 2014
    December 2013
    November 2013
    October 2013
    September 2013
    August 2013
    July 2013
    June 2013
    May 2013
    April 2013
    March 2013
    February 2013
    January 2013
    December 2012
    November 2012
    October 2012
    September 2012
    August 2012
    July 2012
    June 2012
    May 2012
    April 2012
    March 2012
    February 2012
    January 2012
    November 2011
    October 2011
    September 2011
    August 2011
    July 2011
    May 2011
    April 2011
    March 2011
    February 2011
    January 2011
    December 2010
    November 2010
    October 2010
    September 2010
    August 2010
    July 2010
    June 2010
    May 2010
    April 2010

    Categories

    All
    Belangenverstrengeling
    Beroepsleugenaar
    Boven De Wet
    Corruptie
    Justitie
    Teeven

    RSS Feed

Powered by Create your own unique website with customizable templates.