kort verhaal
Met een bevriend stel, dat we onderweg hadden ontmoet, waren we naar een krokodillenreservaat geweest. Na afloop van het uitstapje zouden onze wegen scheidden. De Zwitsers gingen naar Bangalore en voor mij en mijn vriendin wachtte de volgende dag een lange treinreis van Madras naar Bombay. Langs de doorgaande weg dronken we samen nog een laatste kop thee.
‘Hoe komen jullie nu in Madras?’, vroegen Lisa en Ruth.
‘We zien wel. Er komt vanzelf een bus voorbij.’
We lachten.
Plotseling onderbrak een baritone stem ons gesprek. Een man met een forse buikomvang, een zwarte tulband, een halflange zwarte baard en gekleed in een witte, katoenen mannenjurk richtte zijn aandacht tot ons.
‘Excuse me’, zei hij, terwijl hij een sympathiek gebaar maakte door zijn donkere zonnebril af te zetten, ‘do you wish to go to Madras?’.
‘Yes, we do’, antwoordde ik.
‘The four of you?’
‘No, just me and my girlfriend.’
‘I think I can arrange it.’
We keken elkaar lachend aan en verbaasd aan.
‘That’s nice. But how?’, vroeg ik.
De man legde uit dat hij samen met een gezelschap op weg was naar Madras en dat er nog wel twee plekken vrij waren. Hij riep de reisleider bij zich en regelde dat we met de moderne, witte touringcar mee konden rijden. Daarna ging het snel. We pakten onze bagage, kusten de Zwitserse vriendinnen vaarwel en vertrokken, voorin de bus, met Indiase toeristen. De Sikh zat achterin en had zijn enthousiaste dochter van veertien naar onze plaatsen gestuurd. Het meisje vond het prachtig en lulde M. de oren van het hoofd. Ik luisterde met een half oor en moest bij iedere oneffenheid in de weg opletten dat ik mijn hoofd niet stootte tegen het verlaagde dak in dit deel van de bus. Na een half uurtje maakten we een stop.
‘Wat gaan we doen?’, vroeg ik aan M. die zich uitstekend met het meisje vermaakte.
‘Dit zijn de Indiase studio’s. Hier nemen ze de standaardscenes op voor die Bollywoodfilms.’
‘En gaan ze die bezoeken?
‘Ja.’
‘Wij ook?
‘Ja’, zei ze nadrukkelijk, met glimmende ogen van de voorpret.
We stapten uit en betaalden de entreeprijs van zeven rupees voor het Golden Beach filmpretpark. Het was allemaal weinig opwindend. Een man speelde de rol van een bewaker voor een zogenaamd belangrijk gebouw, er stonden een paar dansers op een podium die nogal infantiel bewogen op de muziek van Indiase filmhits, er waren een paar sterk verouderde kermisattracties en veel rose geschilderde suikerpaleisjes die dienden als filmdecors. Gelukkig was het tempo, tempo, tempo. Nog even een kijkje op het strand, snel nog wat eten, een kop koffie en terug de bus in. Ondertussen waren we te weten gekomen dat de familie woonde in de stad Chandirgarh, in de Punjab. Vader was gepensioneerd politiek journalist en samen waren ze naar Madras gekomen om een bezoek af te leggen aan zoon/broer die diende op een schip van de marine dat nu tijdelijk in de haven dobberde. Ergens midden in de drukke stad stapte moeder en dochter uit terwijl pa en jongste dochter ons verder vergezelden naar hun hotel bij het station.
En zo belandde ik die avond op de hotelkamer van de Sikh. De tulband ging af, een fles Black Label kwam tevoorschijn uit zijn bagage en het gesprek kon beginnen. Meneer Singh vertelde hoe mooi en schoon zijn woonplaats was in vergelijking met de rest van India en dat we zeker moesten komen logeren. En wat? Gingen we morgen naar Bombay? Dure hotels daar. Hij bood ons aan om te verblijven in een gurduwara; een complex bij een Sikhtempel waar in principe iedereen kon aankloppen voor onderdak en eten. Je moest het alleen wel weten te vinden. Singh pakte zijn agenda en liet het adres opschrijven door zijn dochter.
Nadat de fles voor de helft leeg was, vroeg hij M. en mij om naar onze eigen kamer te gaan. Zijn vrouw en dochter konden ieder moment samen met zijn zoon binnen vallen en dan wilde hij alleen met de familie zijn. Hij had het nog niet gezegd of de deur zwaaide open. Daar was de jonge marinier. gekleed in een jeans een een polo-shirt. Met zijn opgestoken haar verborgen hij onder een zwarte doek, zag hij er uit als een typische jonge Sikh die je overal ter wereld in de grote steden kan tegen komen. We schudden hem de hand en stapten daarna van het bed.
‘Will we have breakfast tomorrow morning’, bulderde pa, terwijl M. en ik een beetje lacherig bij de deurpost stonden te waggelen.
‘Why not.’
We rekenden. Om tien uur vertrok onze trein.
At 08.30. Okay?
De volgende morgen ontbeten we met de familie in het restaurant naast hotel Vishram. Aan de dochters moest plechtig beloofd worden dat we in Chandirgarh op bezoek zouden komen. We spraken niets af maar je kon nooit weten.
Na een treinreis van dertig uur arriveerden we halverwege de middag in Bombay. Het door de sikh verstrekte adres was makkelijk te vinden. De bus stopte voor een afgesloten terrein met woonkazernes. De twee bewakers bij de poort verleenden eenvoudig doorgang en wezen ons de weg naar de gurudwara. We wandelden langs trieste, ooit geel geverfde, maar nu afgebladderde, betonnen gebouwen waarvan de riolering direct uitkwam in slootjes die langs de weg stroomden. Bij sommige plekken was zelfs dat niet het geval en spoot het vuile water uit plastic pijpen van vijfhoog naar beneden. Op straat fietste af en toe iemand voorbij in een groen uniform en een enkeling jogde in militaire sportkledij. Op de aangewezen plek zaten drie mannen met frisse, kleurige tulbanden en ik vroeg ze of we hier bij de gurudwara waren. De mannen keken verbaasd waarna ik uitlegde hoe en waarom we hier waren gekomen. De mannen leken licht in verlegenheid met de situatie maar het was inderdaad waar dat er hier een verblijf was voor gasten maar of wij daar gebruik van konden maken? Dat bepaalde iemand anders en die persoon was er over een uurtje weer. Wilden we in de tussentijd de tempel bezichtigen? Na de bezichtiging van de tempel en de sobere maar schone slaapvertrekken was de man nog niet terug en besloten we om buiten het terrein ergens wat te drinken. Een uurtje later was de situatie onveranderd. Dan maar terug naar het centrum van Bombay. We spraken af onze rugzakken later in de avond op te pikken zodat we onze handen een paar uurtjes vrij hadden om eventueel een andere slaapplek te zoeken.
Zo makkelijk als we de eerste twee keer het complex op waren gekomen, zo lastig was het bij de derde poging. We werden door de bewakers verzocht mee te lopen waarna er uit een gebouwt bij de poort een man in burgerkleding stapte die op dwingende toon verzocht om onze paspoorten te laten zien.
‘Why did you come here?’, vroeg hij terwijl hij onze documenten inspecteerde.
‘A sikh man we met in Madras told us we could ask for a place to sleep here.’
‘But this a military area.’
‘We didnt know.’
De Indiër nam ons van top tot teen op.
‘Come with me’, zei hij, en gaf ons de passen terug.
Met zijn drieén liepen we naar de gurudwara om onze bagage op te halen en daarna terug het terrein af. We staken de drukke straat over en sloegen na vijftig meter een pad in dat leidde naar een aantal barakken. In de eerste barak was een kantoor gevestigd. We moesten er plaatsnemen en wachten.
‘What’s going on?’, vroeg ik.
‘The inspector will come to ask you some questions.’
‘But why? The situations is quite clear.’
‘You wait!’
Ik begon hem te knijpen. In mijn rugzak, die ik tegen de muur in die typische militaire ruimte had gezet zat ongeveer vijf gram weed. Weliswaar ingenieus verstopt maar toch. Stel dat ze onze bagage nauwgezet zouden gaan doorzoeken. Onrustig schoof ik heen en weer op mijn stoel. Na een minuut of tien kwam de inspecteur binnen. Rond de vijftig, dun zwart haar, lichte zwarte bril, een beetje pokdalige en een grote, goedverzorgde snor. Hij schudde ons vriendelijk de hand en nam daarna plaats achter zijn bureau waarop alleen een pennenbak en klein Indiaas vlaggetje stonden. zijn verschijning deed me meer denken aan een Zuidamerikaan dan aan een Indiér. Er klopt iets niet aan die man, dacht ik, terwijl hij oprechte belangstelling voorwendde en vroeg waar we overal in India waren geweest, ondertussen de ene na de andere sigaret rokend. Ik had ook ontzettende trek in een sigaret gekregen maar zag daar van af, bang om mijn zenuwen te tonen. Zo relaxed mogelijk gaf ik antwoord op al zijn vragen terwijl ik ondertussen steeds moest denken aan die vervloekte weed die ik in Kerala, een week of wat geleden, had gekocht. Waarom heb ik het godverdomme ook meegenomen? Omdat het zulk mellow spul was? Was dat het waard om hier misschien in een Indiase cel te belanden. Ik zou de eerste niet zijn. Ik vervloekte mezelf. Plotseling schoot het me ook te binnen dat er in mijn rugzak een aantal chillums zaten die ik in Pondicherry had gekocht. Mooie, kleine stukjes beeldhouwkunst maar nu verafschuwde ik ze. straks zouden ze mijn bagage doorzoeken en was ik de lul. Ik had moeite mijn aandacht bij de ondervraging te houden.
‘Wat deden jullie daar?’
“Wie had jullie dat adres gegeven?’
“Waarom zijn jullie niet gewoon naar een hotel gegaan?’
Is het niet allemaal erg duidelijk, zei ik. Het is een misverstand. Of denkt u soms dat we spionnen zijn? De inspecteur keek op vanachter zijn bril en pakte weer een sigaret.
Die dombo denkt echt dat we spionnen zijn, realiseerde ik me. Ongelooflijk. Ik had al geen hoge pet op van de intelligentie van de gemiddelde Indiër, maar dit sloeg alles. Het spijt me voor het ongemak’, zei hij, ‘maar ik moet dit doen. Jullie zijn in overtreding omdat je op verboden terrein bent geweest. het is mijn plicht om dit uit te zoeken.’
‘Maar we waren al twee keer eerder op het terrein geweest. de bewakers hebben ons toen niet tegen gehouden. nu komen we de derde keer om onze bagage op te halen en komen in de problemen. dat is toch raar?’
Hij dacht na en zoog zijn longen vol met rook en blies uit. Daarna drukte hij op een belletje waarna, een minuutje later, een man in het blauwe uniform van de militaire politie verscheen. De inspecteur sprak hem toe in Hindi, waarna zijn ondergeschikte verdween. Wederom maakte hij excuses voor het ongemak en drukte daarna opnieuw op het belletje op zijn bureau. Daana werden we opgehaald en naar een ontspanningsruimte voor militairen en mariniers gebracht terwijl de bagage achterbleef in het kantoor.
Ik voelde mij moe en onzeker en wilde niets liever dan slapen. Mijn gedachten waren dwangmatig negatief en de drie kwartier die de militairen ons lieten wachtten kropen tergend langzaam voorbij. Nadat we weer naar het kantoor waren geleid werd mijn bange voorgevoel bewaarheid en bij het zien van serieus kijkende MP’s leek het alsof de aarde onder mijn voeten wegzakte. Mijn ogen moeten wild in mijn hoofd hebben gestaan nadat de inspecteur ons het bevel gaf om de bagage uit te pakken. Mijn handen trilden zo heftig dat ik moeite had om de gespen van de rugzak los te maken.
‘I don’t like this’, hoorde ik M. zeggen. ‘You have already looked through my luggage. I can see it. I know how I pack my things and now it’s different.
Ik stopte met uitpakken. De inspecteur deed of hij niets had gehoord. Ik geloofde M. direct maar kon in de waas waarin ik verkeerde niet zeggen of ze ook tussen mijn spullen hadden gesnuffeld. Misschien hebben ze niets gevonden, dacht ik, gewoon rustig uitpakken dan is er misschien niets aan de hand. Ik rangschikte mijn spullen op de grond en bij het zien van de chillums werd er onspannen gelachen waardoor ik het idee kreeg dat het hier niet om drugs ging en dat we deze mannen eenvoudig van het absurde idee af moesten afhelpen dat we spionnen waren.
Nadat we de spullen weer hadden ingepakt gaf de inspecteur een soort ingerukt-mars-bevel waarna de mannen hun laarzen tegen elkaar klapten, salueerden en ons met een hoofdknik dwongen hen te volgen.
‘Waar gaan we naar toe.’
‘Mijn mannen brengen jullie naar het centrum van Bombay.’
Ik geloofde er niets van. Met een jeep reden we de nacht in. Het was inmiddels al na middernacht. Op een ander kantoor van de marechaussee op het marine terrein werden we gesommeerd uit te stappen om binnen, in een verhoorkamertje, opnieuw onze paspoorten te laten zien en nog een keer het hele verhaal te vertellen terwijl er druk werd getelefoneerd. Ik had geen idee wat ze nu verder met ons van plan waren maar nadat we opnieuw vertrokken, en nu ook het militaire complex verlieten, had ik goede hoop dat er aan einde aan dit misverstand was gekomen en we rustig een bed konden gaan opzoeken. Maar ik had me vergist. En hoe. De zaak werd overgedragen aan de politie.
Op het hoofdbureau moesten we onze bagage afgeven en werden naar een grote ruimte geleid waar achter langwerpige tafels enkele geüniformeerde agenten gewichtig niets zaten te doen. We namen plaats op een houten bankje en ik kon me nauwelijks bedwingen om niet constant naar het vertrek te staren waar onze rugzakken zich bevonden. Ik verwachtte dat daar ieder moment een agent uit zou stappen die triomfantelijk met een zakje weed tussen zijn duim- en wijsvinger zou gaan zwaaien om ons definitief in de ellende te stortten. Maar er gebeurde nog niets en ik keek wat rond in het deprimerende vertrek. Oud bruin en gele muren, een poster van Shiva met daaronder een elektrisch rood lampje, een kast met dagverslagen van de afgelopen jaren en vijf tafels in de opstelling van een klaslokaal.
Een half uur lang gebeurde er niets. Er rinkelde geen telefoon, iedereen hing maar wat, een agente tikte af en toe iets op een ouderwetse schrijfmachine en M. en ik zaten ons te verbijten, te wachtten, tot er eindelijk weer iets zou gebeuren. Opeens ging de buitendeur ging open en twee straatagenten brachten een viertal verloederde, oude prostituees binnen die gelijk doorgeloods werden. De vrouwelijke agente was nu klaar met haar papierwerk en riep ons naar haar bureau. Ik lepelde het voorval nu plichtmatig en monotoon op en kreeg weer wat meer vertrouwen in de goede afloop van de gebeurtenissen omdat er nog steeds geen agent was opgedoken met het weedzakje tussen zijn vingers en bij mij het vermoeden groeide dat wij alleen maar afleiding waren voor de doodse, saaie nacht.
Weer paspoort. Vragen. Zuchten. Deur in de gaten houden. Hoofd schudden.
Na afloop van het verhoor kwam een van de agenten, die al die tijd werkeloos in zijn stoel had rondgehangen, overeind. Zijn interresse leek door het een of ander te zijn gewekt en nadat hij van zijn vrouwelijke collega antwoord op zijn vraag had gekregen, richtte hij zijn zich tot M. en mij terwijl zijn ogen opeens flonkerden van het nieuwe inzicht dat hij blijkbaar had verkregen.
‘Do you have money with you?’
M. en ik keken elkaar verveeld aan. Daar konden we op wachten. Baksheesh. Ik vloekte, was weliswaar een beetje opgelucht dat de weed in mijn bagage niet was gevonden maar als er een hoog bedrag aan smeergeld betaald zou moeten worden dan kon dat grote invloed hebben op het vervolg van onze reis. De agent leunde comfortabel achterover maar schoot overeind nadat deur weer was open gegaan. Een meerdere in rang, drie sterren op zijn mouwen, kwam binnen. Ook ik was direct alert. Deze man had een zakelijke uitstraling, straalde daadkracht en zelfvertrouwen uit. Hij ging zitten, informeerde naar ons en vroeg me tegenover hem plaats te nemen.
‘Wat is er gebeurd?’, vroeg hij.
Ik legde het hem kort en bondig uit. Het was hem direct duidelijk waar na hij zijn aandacht richtte tot de mannelijke en vrouwelijke agent en beiden vermanend toesprak.
‘En jullie wil ik adviseren ver weg van verboden terreinen te blijven. Ik leg jullie een boete op en daarna kun je wat mij betreft gaan.’
‘Hoe hoog is de boete?’
‘Twintig rupees per persoon.’
M. en ik lachten. Dit liep met een sisser af. De brigadier pakte zijn spullen en vertrok.
We veranderden weer van zitplaats en de bekeuringen werden uitgetikt. De houding van de twee dienstdoende agenten was sinds de tussenkomst van een van hun superieuren veranderd en ze boden ons nu welwillend aan om een hotelkamer voor ons te regelen, vroegen hoeveel we wilden besteden en zorgden voor transport. Na het betalen van de boete konden we eindelijk gaan. Alleen de paspoorten nog.
‘Die kunne jullie morgenochtend op komen halen.
‘ Hoe bedoel je. Alles is nu toch afgerond?’
De agente schudde haar hoofd.
‘Morgen.’
‘Maar we hebben ons paspoort nodig om in het hotel in te checken.’
‘Laat ze het bureau maar bellen.’
Indiase logica. Ik was te moe om tegen de vrouw in te gaan en wilde alleen maar slapen. Morgen dan maar. Het zou wel goed komen, dacht ik. Maar dat deed het niet.
Even, voor het ontbijt, snel onze paspoorten ophalen was het idee maar de ellende begon weer van voren af aan. Opnieuw wachtte ons verhoor. ik snapte er helemaal niets meer van. Wat wilden die idioten nu verder nog van ons? Ik had wat meer zelfvertrouwen na de afgelopen nacht omdat ik de weed in het hotel had weggegooid en werd grof. M. maande me tot kalmte maar ik was woedend nu een nieuwe agent, ook met drie sterren, zich over zaak ging buigen. Weer druk overleg. Een oudere straatagent, in een flets uniform zonder sterren en strepen, werd binnen geroepen. We kregen onze paspoorten terug en liepen daarna onder begeleding van de oude agent naar buiten waar deze een taxi aanhield.
‘Waar gaan we naar toe?’
‘Naar het Foreign Registration Office.’
Het registratiebureau voor buitenlanders, dacht ik hardop, wat hebben we daar te zoeken? Daar verstrekken ze toch visums?
‘....en trekken ze ook weer in’, vulde M. aan.
Het was alsof ik een stomp in mijn maag kreeg.
We reden een minuut of tien door de stad en stopten bij een hoog, statig gebouw waar we met de lift naar de derde verdieping gingen. Plaatsnemen in de wachtruimte. Onindiaas. Keurig en schoon, frisse bankstellen en posters met idyllische oorden aan de muur. Wachten, wachten, wachten. Teveel tijd om na te denken. Betekende dit het einde van onze trip? Na een uur werden we een kantoor binnen geroepen. Paspoort afgeven en weer terug naar de wachtruimte. Weer verstreek een uur in tergende onzekerheid. Uiteindelijk werden we geroepen door een ambtenaar, in een witte punjabi-pyama. Hij bekeek mijn bezorgde gezicht en zei me geen zorgen te maken. Er was niets aan de hand. Vijf minuten later stonden we weer buiten.
‘So tell me whappened”’, vraagt de agent doodleuk op het hoofdbureau.
Ik knipper met mijn ogen en voel een nieuw gevaar opdoemen. Ditmaal niet in verband met spionage of bezit van vedovende middelen maar voor een blinde agressie die ik diep van binnen, als een orgasme, voel opkomen tegen een derde, nieuwe klootzak met drie sterren die hier voor me zit en zich opmaakt voor een ondervraging.
‘So what happened?!?’
Ik gooi de frustratie van me af en vloek, tier en schreeuw.
‘Waarom bellen jullie godverdomme niet naar dat hotel in Madras en vraag of we daar hebben gelogeerd en of er ook een meneer Singh in diezelfde nacht heeft verbleven. Hoe lang willen jullie doorgaan met dit gezeik?.’
Ik wijs naar de de agent die de afgelopen nacht probeerde om ons de boel te laten afkopen, smijt een visitekaartje en het boeteformulier op het bureau en schreeuw nu zo hard dat iedereen in het bureau mijn kant op kijkt.
‘Do it, shithead.’
De collega’s overleggen en shithead pakt nu eindelijk de telefoon en belt met Madras. Ik zie aan zijn gezicht dat ons verhaal is bevestigd en kijk vermoeid naar M.
‘Kom we gaan. Gewoon opstaan en wegwezen. Wanneer we het nu niet doen, dan komen we hier nooit meer weg.’
__________________________________________________________________________
Tien weken later. Dharamsala. In het dorpje in de Himalaya , bekend van de Dalai lama, ben ik de eerste eetgelegenheid vanaf mijn guesthouse binnen gelopen om te ontbijten. Het is schemerig in het restaurant, de electriciteit is uitgevallen, en donkere ramen houden het daglicht buiten. Ik lees, in afwachting van mijn bestelling een Indiase krant en schrik op van een diepe, zware stem.
‘Are you the same man,.... I met in Madras?’
Ik kijk op. Stomverbaasd. Het is de Sikh. Mister Singh.
‘Yes, I am the same man’, zeg ik.
We schudden elkaar de hand.
‘I am looking for a decent place to stay for me and my family’, zegt hij, ieder zinsdeel benadrukkend en ondertussen rondkijkend of hij iemand ziet die hem van informatie kan voorzien.
Hij ontdekt de ober, maakt met zijn rechterhand het wacht-even gebaar, en loopt weg van mijn tafel. Even later keert hij terug.
‘Will you stay more days in Dharamsala?’, vraag hij.
‘A couple of days more, I think.’
‘Then we will meet again. Frist Madras and now here’, zegt hij met een bulderende lach.
‘But now I find a room first.’
‘Okay, see you, zeg ik, waarna hij met trotse tred het restaurant verlaat.
‘s Middags ontmoeten mijn vriendin en ik zijn vrouw en twee dochters op straat. Vooral de jongste is erg enthousiast om ons weer te zien. Pa, die op zijn hotelkamer is achtergebleven, had al verteld over onze aanwezigheid hier. We besluiten om met zijn allen wat te gaan eten en de dames loodsen ons naar het dakterras van hun hotel, waar niet veel later ook mister Singh himself aanschuift. Ik vertel hem over de problemen die we in Bombay hebben gehad. Hij vindt het prachtig om te horen, zijn ogen glimmen van de pret en excuses maken doet hij niet.
‘So that ’s the reason why you didn’t visit us. We were waiting for you. I think if we wouldn´t have met here again, you would not have come. And sure thing what happened to you in Bombay has something to do with it.´
Zijn lach davert over het dakterras.
´Now you will come.´
Het is geen vraag. Meer een bevel.
´We will come.´ Misschien.
´Good´, zegt hij, en slaat vriendschappelijk op mijn knie
´Very nice place, Dharamsala´, zegt hij, en spreidt zijn armen. Het is inderdaad prachtig hoe we hier zitten. We bewonderen het bijzondere licht dat het dorp aan het einde van de middag omgeeft. In het oosten straalt een fel, geel, licht vanachter de bergen waar het tegen gehouden wordt door een donkere wolk, terwijl in het westen zwarte luchten worden afgewisseld door stukken lichtblauwe, heldere hemel. Een regenboog maakt het natuurspektakel compleet
´Didn´t I tell you in Madras, to go to this place?´
Zonder het antwoord af te wachten praat hij verder.
´Yes, I told you to come here.´
Ik weet zeker van niet, maar zwijg en laat hem in de waan
´You know Slio…., what was your name again? Difficult name.´
`Sipco.´
´Ah yes, Slipo, you have a very nice mrs. Are you married?´
Ik schud nee, beantwoord zijn vraag hoe lang we samen zijn en of er een speciale reden is waarom we niet getrouwd zijn. Hij kijkt me indringend aan en probeert me te peilen,
´´If you are a smart man, you marry her.´
´Come´, zegt hij plotseling op een toon die geen tegenspraak duldt, ´we go to my room.´
Daar stelt hij voor om een fles whisky te drinken.
´Just like in Madras.´
Zijn gezicht straalt nu van oor tot oor. Hij geeft me geld en ik ga op weg naar de drankwinkel. Wanneer ik terugkeer met de sterke drank zit mister Singh als een enorme Boedha in lotus houding op zijn bed en werkt een groentencurry met een stapel chapati´s naar binnen.
´Come Slipio. Sit. Eat..´
Ik schenk de glazen vol. We toasten, drinken, eten en praten. Hij ondervraagt me over onze familie’s , het Nederlandse politieke systeem, hoe duur de hotels zijn en schuift na elk genuttigd glas een stukje verder onderuit om tenslotte als een tonnetje af en toe heen en weer te rollen. Om kwart voor tien komt zijn jongste dochter de hotelkamer binnen om te vertellen dat ik weg moet omdat het hotel voor bezoekers na tien uur een bepaald bedrag rekent. Ik neem afscheid van mister Singh die nog maar amper zijn ogen kan openhouden.
De volgende middag voel ik een strenge, zware hand op mijn schouders wanneer ik met mijn rug naar de straat bij een stalletje wat Tibetaanse prullaria sta te bekijken. Mister Singh legt zijn arm om mijn schouders en begroet ook M.
‘It is very hot today’, zegt hij, ‘shall we go somewhere for a drink?’
Het doet me goed om te zien dat de Indiér oprecht blij lijkt te zijn om ons te zien. We lopen naar Friends’ restaurant waar we, op twee jonge toeristen na, de enige klanten zijn.
‘Marion?’
Mijn vriendin kijkt geamuseerd naar hem op.
‘Can I see your hand?’
Na de vraag kijkt ze lachend naar mij. Ik weet precies wat ze bedoelt. We hebben het op deze reis al aantal malen over handlezen gehad, maar hebben ons door niemand laten verleiden. Ik beschouw het als een oplichterstrucje en ben bang dat, met wat voor onzin ze ook voorspellen, het in mijn hoofd blijft hangen. Nu ligt de situatie anders.
‘Do you know about palmistry’, vraag ik verbaasd.
Trots recht hij zijn rug.
‘Oh….yes.’
Hij pakt een leesbril uit zijn borstzak, zet deze op, en legt M’s handpalm in de zijne. Met een pen volgt hij de lijnen van haar hand en drukt aan de zijkant om de groeven beter te kunnen zien.
‘Two big love affair.’
‘Two?’, zegt M oprecht verbaasd, terwijl haar gezicht een pijnlijke grimas vertoont.
‘One more after thirty.’
Klootzak, denk ik. godverdomme, daar gaan we dan toch met dat stomme gelul. Ik weet dat M. vatbaar is voor dit soort abstracte dingen en zie het tafereel van de zelfgenoegzame, dikke Sikh met gemengde gevoelens aan.
‘Happy life.’
‘Long life.’
‘Strong will.’
Dan stopt hij even en kijkt M. ernstig aan over zijn bril.
‘Three children. You lost one already.’
Mijn hart slaat over. Ik vind het pijnlijk worden. Hij legt een zere vinger op een taboe in onze relatie. De abortus. Hoe kan hij dat weten? Wat gebeurt er hier?
M. is ondertussen helemaal opgewonden geraakt en haar gezicht kleurt rood.
‘Am I going to travel more?’
‘Two big travels more.
‘ What kind of jobs are good for me?’
‘You already have a good job.’
Daarna ben ik aan de beurt, maar ik weiger mijn hand te geven. Het staat me tegen en vooral ook omdat ik me realiseer dat Singh iets in M. haar lijnen heeft gezien wat, op een of andere manier, strookt met de waarheid. De Sikh pakt mijn hand en wil met zijn krachtige vingers de mijne openen, zodat mijn palm zichtbaar wordt.
‘Why do you refuse? Are you a murderer?’
Hij gooit al zijn overtuigingskracht in de strijd en ik geef mijn weerstand op.
‘You have a good hand.’
‘While you were with Marion, you had a relation with another woman.’
Het duizelt me. Ziet hij dit nu echt in mijn hand of psycholiseert hij ziet? In ieder geval klopt dit ook.
‘You will be rich.’
‘Not in young age, but after fifty,’
‘You will get pretty old.
'About 75.’
Ik trek mijn hand terug. Even is het stil aan tafel. Daarna betalen we de koffie en nemen afscheid.
Twee dagen later vertrekt de familie weer naar huis. We kopen in Dharamsala enkele zware souvenirs die we de Singhs meegeven met de belofte dat we de beeldjes, een week voordat we naar Nederland vliegen, op zullen pikken.
“A guarentee for us that you will surely come and visit us this time’,
De overgang van de bergen naar het laagland is enorm. De bus van Manali naar Chandirgarh overbrugt een aanzienlijk temperatuurverschil. Het is voor Indiase begrippen al erg laat maar om half twaalf staat er nog een groepje rick-shaw chauffeurs op het station die ons allemaal erg graag weg willen brengen. Onwillekeurig pikken we er eentje uit.
‘Which place do you want to go to, sir?’
‘Sector 23. How much?’
‘30 rupees.’
' No, 10 rupees.’
‘20 rupees, sir.’
‘15.’
‘OK’, zegt hij en maakt met zijn hoofd een gebaar dat we in kunnen stappen.
In een laagbouwwijk stoppen we voor een van de kleine bungalows en bellen aan. Na enig geroezemoes gaat de deur open en kijken moeder en twee dochters ons verbaasd aan. We nemen plaats in een kleine voorkamer en moeten uitleggen waarom we, zoals afgesproken, niet een paar weken eerder al waren gekomen om onze spullen op te halen. M . legt uit dat we onze visums konden verlengen terwijl ik rondkijk in de woning en tot mijn verbazing vaststel dat het masker dat we van een Tibetaanse lama hebben gekregen aan de muur hangt en dat bronzen beeldjes van Boedha en Nagar op een kastje staan te pronken. Ik vind het nogal merkwaardig, maar laat niets merken.
Uit een slaapkamer, die grenst aan het vertrek waar we thee zitten te drinken, dringt het zware gesnurk van papa door. We praten nog wat over onze belevenissen van de afgelopen weken en gaan daarna naar bed. M. slaapt bij de vrouwen op de kamer en ik krijg en voor mij wordt een stretcher in de woonkamer klaargezet. Rond twee uur word ik wakker van gestommel. De zwaarlijvige Sikh wandelt als een geest in een wijd, wit gewaad naar het toilet. Hij merkt me eerst niet op maar het urineren brengt zijn bewustzijn tot leven.
‘Ah, Slipo, come.’
Ik ben moe en voel me nogal zwak omdat ik met een ontsteking in mijn borstbeen naar Chandirgarh ben gekomen en wil het liefst doorslapen maar aan het bevel van de heer des huizes valt niet te ontkomen.
‘You want whisky?’
Ik schud mijn hoofd. Dat is wel het laaste waar ik zin in heb. Verbazing voorwendend kijkt hij me aan. Op zijn bed praten we over de situatie in Kasjmir, de ontvoering van enkele toeristen en enkele keren herhaalt hij dat hij ons toch zo heeft gewaarschuwd om daar niet naar toe te gaan.
‘Wanneer ik de volgende week nog niets van jullie had gehoord, dan had ik een brief naar je ouders geschreven.’
Het kost me steeds meer moeite om geconcentreerd naar hem te luisteren na een tijdje excuseer ik me en zeg dat ik nu echt weer moet gaan slapen. Zijn uitnodiging om naast hem te blijven liggen sla ik af. Ik wens hem weltrusten maar om acht uur staat hij alweer aan mijn bed.
‘No sleeping in my house after 8 o’clock’, zegt hij streng.
Ik moet opstaan en antwoord geven op al zijn vragen. Hij ziet er wild uit in de vroege ochtend en zonder de tulband om zijn hoofd. Zijn lange, dunne, zwarte, vette haar staat alle kanten op en zijn nachtkleding is bevlekt met koffie- en etensresten. Onderuitgezakt tegen de kussens op zijn bed brult hij bebelen tegen zijn vrouw en dochters. De hele morgen eist hij mijn aandacht op. Weer moet ik hem vertellen over Nederland, hoe het leven daar is, over onze familie’s en hij dwingt me om alle spullen die we op de reis hebben gekocht te laten zien.
‘Waar komt dit vandaan?’
‘Hoeveel kost dat?’
‘Hoeveel heb je daarvan?’
Het ontbreekt er nog maar net aan aan dat hij niet direct vraagt of hij bepaalde dingen mag hebben. Ik moet moeite doen om mijn ergernis te verbergen over het kinderlijke gedrag van mister Singh en ben blij dat ik tussen de middag even een siësta kan houden. Na het dutje knijp ik er met M. snel tussenuit om bij een visumbureau in de stad langs te gaan. Met een rick-shaw gaan we in de bloedhete, saaie stad op zoek naar het adres.
‘Ik blijf geen dag langer’, zeg ik tegen M. Ik word knettergek van die man.’
M. knikt.
‘Zijn vrouw en dochters haten hem. Hij doet helemaal niets. Een paar jaar geleden heeft hij een voor korte tijd een baantje gehad en sinds die tijd heeft hij niets meer gedaan. Hij ligt de hele dag op zijn nest te vreten en te commanderen. Zijn vrouw is de enige die met lesgeven op een school geld binnen brengt. Het is een zwijn. Het mij mij niets verbazen als ze die kerel nog eens vergiftigen.’
Na lang zoeken vinden het kantoor maar een nieuwe visum krijgen doen we niet. We hebben in Leh al een verlenging gehad en moeten het nu in Delhi proberen. Dat is jammer, maar het is wel een mooi excuus om zo snel mogelijk weer te kunnen vertrekken. Terug in huis zijn de voorbereidingen voor het avondeten in volle gang. Voor Singh, M. en mij staat er kip op het menu en de vrouwen eten vegetarisch. Wanneer de maaltijd klaar is blijkt dat we niet gezamenlijk eten maar de vrouwen op hun slaapkamer en pa op de zijne.
‘Whisky, Slipio?’
Ik bedank en leg nogmaals uit dat ik niet helemaal fit ben en vandaag geen zin heb in alcohol.
‘Come, Slipio, drink with me.
Godverdomme, wat een eikel ben je toch, denk ik, waarna hij maar blijft aandringen en kribbig doet.
‘Why don’t ’you drink?’
Ik word pissig van zijn aanhoudende gedrein dat ik ook moet drinken en na een tijdje pak ik demonstratief de fles en en sla in een hoog tempo enkele glazen achterover. Daar wordt hij blij van, hij knikt nu goedkeurend en lacht als een despoot die weer een van zijn morbide plannetjes heeft zien slagen. Opnieuw begint een stompzinnige vragensessie en verveeld geef ik antwoord. De drank maakte me misselijk en stijgt naar mijn hoofd. Ik wist dat de alcohol me op dit moment geen goed zou doen en voel me een slappeling omdat de druk niet heb kunnen weerstaan. Ik schep een luchtje en rook een sigaret en realiseer me de krankzinnigheid van dit gezin. Zuillen ze hem koudmaken?, denk ik wanneer ik voorbij de slaapkamer van de vrouwen loop. In de voorkamer staat mijn bed al klaar. Uit de slaapkamer van de Sikh komt het knorrende geluid van een varken.
.
. .