Iedereen die voor een langere periode door India reist (hoe vaak heb ik dat zinnetje niet gehoord in de afgelopen weken?) wordt op een gegeven moment een keer ziek. Ik heb het geweten. Een week lang hebben M. en ik, allebei, als zwerfhonden zo ziek, op weer een goedkope hotelkamer onze darmen er bijna uitgescheten. Bij mij was het, na een paar dagen, nog zo erg dat ik een blikje cola dronk waarvan het koolzuur twee seconden later uit mijn anus sputterde. Ja, het klopt: er loopt een direct kanaal van je mond naar je kont en het was een sensationele ervaring om dit lijfelijk te ondervinden.
Een virus of parasiet kreeg ons genadeloos te pakken in de nacht na het bezoek aan de uitzonderlijk fascinerende Menaksi tempel in Madurai. Ik vermoed dat de oorzaak de fruitsalade was die we, op de terugweg, op straat hebben gegeten. Een mooie dag ging over in een gruwelijke nacht waarin de hoge koorts en mijn onderbewustzijn in een innige, demonische dans de bizarre tempelgebruiken en godsdienstrituelen verwerkten. India neemt, hoe langer hoe meer, bezit van mijn dromenwereld en ik werd wakker, badend in het zweet, van brandende fakkels, versierde olifanten, bizarre godenbeelden en de zegeningen van de priester bij een ring van vuur voor het inner sanctum van het enorme complex.
Zes kilo afgevallen in even zoveel dagen. M. heeft, met tegenzin, een foto van me op bed genomen waarin ik ook nog verder mijn buik inhoud en waar ik er uitzie als een teringlijder in een kamertje in een sanatorium in een dicatoriaal land. Fit waren we nog lang niet maar om de geestdodende lamlendigheid van de verveling van de uren in een kleine ruimte, waar we niets anders konden doen dan lezen, muziek luisteren en samen kaarten, te doorbreken, zijn we zaterdag, spontaan en zonder te reserveren, met een general train vertrokken.
Dat was geen goed idee. Na een uur in de trein begon ik me slecht te voelen en kon van ellende mijn ogen niet meer open houden en viel misselijk van het wiegen van de wagon op de harde bank in slaap. Met een kloppende hoofdpijn werd ik wreed wakker en keek in de gezichten van de leden van een groot Indiaas gezin die mij zo onnozel zaten aan te kijken dat ik zin kreeg om ze uit te schelden. Ik hield me in, moest recht op komen zitten omdat nieuwe passagiers meer en meer aanschoven, en pijnigde het vervolg van de reis mijn hersenen met de vraag wat er nou eigenlijk zo leuk is aan reizen.