In de gang hing een toestel. Hij draaide een 0 en werd daarna doorverbonden en kreeg zijn moeder aan de lijn. Zijn stem raakte verstikt door de tranen en hij kon geen woord uitbrengen. Zijn moeder schrok van zijn toestand en begon ook te huilen. Ze vertelde dat het haar speet dat ze niet bij hem was, dat ze stom was geweest en dat het haar begrootte. Hoe kon ik zo stom zijn, herhaalde ze nog een aantal keer. We houden van je, we houden van je, vergeet dat niet. Af en toe vielen er stiltes, zijn lippen trilden van emotie, hij wilde smeken dat ze hem op kwamen halen, vertelde dat hij bang was en dat hij zich zo raar en akelig voelde. Langzaam maar zeker maakte de volkomen ontreddering zich meester over het jongetje, zijn kleine, magere lijf schokte van verdriet, nog nooit was er in de geborgenheid van zijn opvoeding zo’n bedreiging geweest, nog nooit had hij zich zo verlaten gevoeld, bevonden zijn beide ouders zich ook fysiek op een onoverbrugbare afstand terwijl er een orkaan van negatieve, donkere gedachten raasde door zijn hoofd dat alles afschuwelijk maakte, alsof hij naakt was, onbeschermd stond op een ijzige, winderige vlakte waar roofdieren met gemene, rode ogen op een afstand klaarstonden, wachtend om hem te bespringen en uiteen te scheuren. Hij werd zo meegesleept door zijn duistere gedachten dat hij niet meer hoorde wat zijn moeder zei, radeloos met zijn voorhoofd leunde tegen de muur, en nauwelijks voelde dat er iemand een hand op zijn schouder legde. Een zuster schudde hem licht heen en weer, niet bot, maar alsof ze hem langzaam wilde wekken uit een diepe slaap. Wat een verdriet, wat een verdriet, zei ze. Kop op. Zo erg is het allemaal niet. Ze was door haar knieën gezakt om hem goed in zijn ogen te kunnen kijken en droogde zijn tranen. ‘ Ik haal een glaasje water voor je’, zei ze.’ Beloof je mij dat je dapper afscheid zult nemen?’ Hij keek in haar knappe gezicht. Ze had lachende, vriendelijke ogen, lang donker haar en hij kalmeerde direct. Hij knikte, stond zijn moeder te woord, hoorde wat ze zei, en nam afscheid nadat de zuster met het drankje was teruggekeerd en ook nog even de hoorn overnam.
‘We zullen hem een beetje extra in de gaten houden’, zei ze lachend, en knipoogde naar het jongetje dat het kleine glaasje in een teug leegdronk .De zuster pakte hem bij zijn hand en bracht hem naar de zaal. Zijn paniekaanval was gezakt. De jonge vrouw zei dat ze een slaappil voor hem ging halen en dat hij ook een zetpil zou krijgen. Nadat deze waren toegediend sloot ze de gordijnen van de zaal, deed het licht op de nachtstand en wenste hem welterusten. Hij las nog even maar al gauw voelde hij zich sloom worden, legde het boek op kastje en gleed weg in een droomloze slaap.
Midden in de nacht werd hij wakker met het idee dat hij iets verkeerd had gedaan. Zijn hoofd voelde zwaar en het duurde een poosje voordat hij zich realiseerde waar hij was en wat er vandaag stond te gebeuren. Hij kon niet meer slapen en staarde een tijdlang naar het plafond. Buiten begonnen de eerste vogels aarzelend te fluiten en langzaam werd het licht. Hij stond op, poetste zijn tanden bij de wasbak, waste zijn gezicht en hoorde geroezemoes op de gang. De mensen op de zalen werden gewekt, er werd ontbijt rondgebracht en terwijl zijn kamergenoot zijn ochtendkoffie dronk kwamen er twee zusters binnen, sloten de gordijnen rond zijn bed en begonnen met de voorbereidingen voor de operatie. De vrouwen werkten geroutineerd, snel; en zakelijk en nadat ze hem een donkerblauw hesje hadden aangetrokken en eenzelfde kleur laken over zijn geslacht hadden gelegd pakte er een een grote spuit, groter dan hij ooit had gezien, van de rijtafel. Het jongetje schrok van de dikke, plastic 20 centimeter lange buis en de lange naald. Diegene die de spuit had gepakt merkte op dat dit even pijn kon doen, ontsmette de plaats op zijn bovenbeen waar de inhoud binnen gespoten moest worden terwijl haar collega zijn hand vastpakte en zei dat hij zo hard als hij kon mocht knijpen. De vloeistof gleed tergend langzaam zijn bloedbaan binnen, het prikkelde als aluminium op een zenuw, en hij beet op zijn tanden en sloot zijn ogen om niet te hoeven zien hoeveel van de substantie er nog over was. Even had hij nog de helderheid om te vragen of hij lege omhulsel mocht hebben maar daarna voelde hij een golf van misselijkheid door zijn lichaam trekken, werd wazig, kreeg een droge mond, kokhalsde, klapperde met zijn tanden en in een tijdsbestek van enkele minuten voelde hij zich zieker dan hij zich ooit had gevoeld.
‘ Dit is even heel onaangenaam’, zei de zuster die zijn hand vast hield, maar eventjes doorbijten, het ergste heb je al gehad.’
Nadat de meest extreme onpasselijkheid voorbij was bleef de wazigheid, alsof hij een andere dimensie binnen trad. Ruimte en tijd leken te vervagen en voordat hij er erg in had reden ze hem in zijn bed door de gang van de ziekenhuisvleugel naar de lift. De omstandigheden leken zich nu als in een droom te wijzigen, voor een moment lag hij in een koele ruimte, voelde dat hij overgeheveld werd naar een ander smaller bed, naar een andere ruimte, waar iedereen groene kleding droeg, mondkapjes voorhad en felle lichten hem beschenen.
‘Hoor je mij?’, vroeg een vaag bekend gezicht dat voor hem zweefde.
Hij knikte.
'We gaan je nu verdoven. Je krijgt dit kapje op je neus en dan mag je tot tien tellen.’
Weer knikte hij. Hij zag iets wat leek op het rose rubber van een afvoerontstopper naar zich toekomen en telde een, twee, drie waarna hij verdween in het niets.