Vanaf het bordes van een statig gebouw kijken mijn vriendin en ik neer op de bedrijvigheid van een openlucht bazaar. Ik moet lachen om de verkoopptechniek van een jonge schoenverkoper die, om de aandacht te trekken, twee zolen van schoenen hard tegen elkaar laat kletsen en daarbij, voor mij, onverstaanbare kreten slaakt. Naast hem staat een man van rond de dertig. Hij is veel te dik voor zijn leeftijd en draagt een witte blouse over zijn grijze pantalon om zijn buik te verbergen. Hij maakt zich los uit de menigte en wandelt langs de trappen, waar hij zijn pas inhoudt om te vragen waar wij vandaan komen. ‘Hollande’, zeg ik.
Hij schudt mij de hand.
“Istanbul gut?’, vraagt hij.
‘Tot nu toe wel’, antwoord ik hem, en probeer uit te leggen dat mijn vriendin en ik pas de afgelopen nacht zijn aangekomen.
‘Ah’, zeg hij, zonder te begrijpen.
‘Limonade?’.
Zonder het antwoord af te wachten laat hij met een korte knip van zijn vingers een verkoper bij zich komen. We stemmen in en proeven van de mierzoete limonade, die een man met een prachtige, grote snor, vooroverbuigend, uit een enorme thermosfles die op zijn rug bungelt, in een glas giet.
‘Gut?’, vraagt de vriendelijke man, terwijl hij de straatverkoper een paar biljetten in zijn hand drukt.
‘Gut’, antwoord ik.
De Turk praat gedreven en enthousiast. Ik begrijp nauwelijks iets van wat hij zegt, maar vind het allemaal wel amusant. Tijdens de spraakverwarring biedt hij ons een sigaret aan. Die smaakt slecht en plotseling bedenk ik mij dat we een zakflesje, tax-free cognac bij ons hebben. Een borrel die we wel verdiend hebben na een nacht zonder slaap en een paar uur vruchteloos wachten op onze bagage op de luchthaven. Ik draai de schroefdop van het flesje, neem een slok, en biedt ook hem het drankje aan. M. weigert. Ze lijkt op haar hoede. Ze reageert gereserveerd wanneer de Turk ons uitnodigt om de een of andere bezienswaardigheid in de stad te gaan bekijken. Ik heb wel zin in actie probeer haar te overtuigen om mee te gaan.
‘Hoe vaak is het op deze manier niet goed gegaan?’
‘Ja, en hoe vaak..?'
In een licht gehavende stationwagen banen we ons even later door het stadsverkeer. We volgen de boulevard langs de Bosporus en volgen het spoor van een jaren ’50 treintje. Na enkele stationnetjes te zijn gepasseerd slaan we een met grote stenen geplaveide weg in. De route loopt omhoog door een park. Andere auto’s rijden er niet en de Turk rijdt af en toe toeterend slalommend door de menigte. Bij een terras stoppen we. Het uitzicht over de rivier is werkelijk fenomenaal. Onze gids hijst zich in een stoel en bestelt thee.
‘Superb, superb”, zegt hij theatraal, terwijl hij met zijn rechterhand een weids gebaar maakt.
Op een onhandige manier stellen we ons aan elkaar voor, waarna een merkwaardige stilte valt. Mehmed lijkt wat onrustig en na een paar koppen thee te hebben gedronken rekent hij af. Hij gaat ons voor naar zijn auto en rijdt langzaam verder omhoog. Ditmaal stoppen we voor een museum. De entreeprijs is voor plaatselijke begrippen behoorlijk hoog maar wordt zonder commentaar betaald. Binnen is het prachtig. Sarcofagen, beeldhouwerken en schilderijen. Mehmed heeft echter nergens oog en draaft overal in hoog tempo langs. Ik wil meer tijd om de kunst- en gebruiksvoorwerpen te bewonderen en probeer dat Mehmed duidelijk te maken. De Turk lijkt alleen maar te willen opschieten en spoort ons vooral aan mee te komen. Quasi nonchalant stapt hij door het museum met een air alsof al deze voorwerpen zijn persoonlijk eigendom zijn en hij ze dagelijks ziet.M. en ik beginnen ons een beetje te ergeren en overleggen wat we gaan doen. We besluiten om hem de entreeprijs terug te betalen en daarna afscheid te nemen. Om tijd te winnen en moed te verzamelen gaan we eerst even naar het toilet maar buiten de wc’s staat Mehmed alweer te wachten. Wanneer ik het kleine bedrag voor het gebruik van het toilet wil afrekenen gebaart hij al te hebben betaald. Kom mee. Kom mee. Het gaat allemaal zo snel dat ik het lef niet kan vinden te weigeren. Weer stappen we in zijn auto. Gaan we misschien naar de overblijfselen van de verdedigingsmuur die ik in het reisgidsje heb zien zien staan? Nee, Mehmed heeft andere plannen. We dalen af naar de stad. Rijdend door smalle, smerige straatjes vol handkarren, fruitkraampjes, schoenenpoetsers, handeltjes met duizend en een voorwerpen en op straat theedrinkende mensen overvalt me het gevoel van de blanke man in een vreemde Arabische wereld. De situatie waarin we terecht zijn gekomen fascineert me. Het is de adrenaline en de opwinding of je die onbekende kan vertrouwen. Soms wel, soms. Maar met alleen maar wantrouwen en risico uitsluiten kan je net zo goed thuis op de bank blijven zitten.
Mehmed prikt zijn auto in een gaatje en stapt uit zonder wat te zeggen. Het pand waar we naar binnen lopen is smerig. Het wordt gebruikt om op een ambachtelijke manier schoenen te maken. Overal zijn mannen druk doende met het snijden, knippen en aan elkaar naaien van leer. In een klein kamerte met een aluminium aanrecht krijgen we drabkoffie aangeboden. Mehmed is hier meer in zijn element en stelt ons aan iedereen voor die nieuwsgierig in het koffiehok komt kijken. Na een paar kopjes te hebben gedronken lopen we naar een etage hoger. Dit is het kantoor van Mehmed. Een schemerig vertrek met slechts een raam. er staat een bureau, een paar stoelen, een koelkast en een ladder die leidt naar een zoldertje.
Mehmed neemt plaats achter het bureau. Hij wijst op een paar foto’s van zijn familie, die, tesamen met een foto van de Turkse president, zijn favoriete voetbalclub Besiktas en wat vreemde munten, waaronder enkele Nederlandse, onder een glasplaat liggen. De Turk trekt er een gezicht bij alsof we hier te maken hebben met een dure collectie sieraden. Ik speel het spel mee en wijs verbazing voorwendend op de Nederlandse munten.
‘Hollande. Superbe. Van Basten. Rijkaard. Goellit. The best.'
Ik knik maar wat. Mehmed heeft nu een pose aangenomen die hij waarschijnlijk heeft afgekeken van een Turkse soap. Als een directeur leunt hij achterover in zijn grote fauteuil en wijst op de telefoon.
‘Telefon. You?'
Dat komt me eigenlijk wel goed uit. Ik moet nog bellen met het vliegveld of onze bagage al is aangekomen. Ik vraag Mehmed of hij voor mij wil bellen en geeft hem de benodigde gegevens. Hij vraagt het juiste nummer en en belt. Onze bagage arriveert met de eerste vlucht uit Amsterdam. Tenminste, dat is wat ik er van begrijp. M. en ik overleggen wanneer Mehmed met handen en voeten duidelijk maakt dat hij straks meegaat om de rugzakken op te halen.
’ Prima toch’, doe ik opgewonden tegen mijn vriendin.
Weer die blik.
‘Ik weet niet of ik dat wel wil. Ze kijken zo raar naar me. Toen ik net naar de w.c. ging streek hij met zijn hand door mijn haar.'
'Echt waar.’?
“Geloof me. Ik wil dat je constant in mijn buurt blijft.'
‘ OK’.
Mehmed bemerkt de twijfeling en gebaart ons joviaal om mee te komen naar het zoldertje. Hij neemt plaats op een klein stoeltje, pakt een schoen van een grote hoop, duwt er een blokje in met de vorm van een hiel en begint met een houten hamer de vorm van het schoeisel te vervolmaken. Daarna ramt hij met speels gemak kleine spijkertjes door de zool, ondertussen op mijn schoenen wijzend. Echte schoenen, maakt hij, zo probeert hij duidelijk te maken. Vervolgens gebaart hij dat ik achter me moet kijken. Er staat een bed achter in de hoek. Willen we daar misschien gebruik van maken? Hij lacht breed uit. Zijn ogen schitteren. Ik doe alsof ik de dubbelzinnigheid niet begrijp, maak een afwerend gebaar, en daal de ladder weer af. Bij het raam kijk ik naar de straattaferelen beneden. Een mierenhoop. Ook M. komt naar beneden. We praten wat samen totdat de Turk zijn werkzaamheden staakt. Eenmaal beneden biedt hij ons een koud biertje uit de koelkast aan. Het niet-slapen en alle drukte en opwinding heeft mijn adem lichtelijk ijl gemaak. Geen beter moment voor een biertje dan juist nu. Het gekoelde bier smaakt heerlijk en ook de sigaretten beginnen nu echt te smaken. Plotseling gaat de deur open. Een goed verzorgde vijftiger met pretoogjes betreedt de ruimte. Hij schudt iedereen de hand en nestelt zich ook rondom het bureau.
‘Ah. Hollande. Goellit, Van Basten. Ja. Ja.,’
Hij wijst op een poster aan de muur. Besiktas. De uitwerking van de alcohol is perfect. Ik praat geanimeerd mee over voetbal. Er komt nog een restje raki op tafel waarna Mehmed een loopjongen naar boven roept om ook wat eten te halen. Mehmed pakt zijn portefeuille maar ik ben hem voor en geef de jongen een biljet van 100.000 TL (ongeveer 20 euro). Ondertussen drinken we behoorlijk door. Ik begin al behoorlijk aangeschoten te worden. De Turken ook.Na een kwartiertje komt de loopjongen terug met meer bier en een grote, ingepakte kip. Het bureau is ondertussen vrijgemaakt. Uien, paprika en tomaten worden gesneden en we vallen aan. Ik schrans en besef dat ik nog nooit zulke lekkere kip heb gegeten. Het vlees is vers, heerlijk gekruid, en met de hompen brood erbij is het een bourgondische maaltijd. De drank en het eten maken we vrolijk maar dat Mehmed en zijn bezoeker nu over seks willen praten stoort me behoorlijk. En M. al helemaal. Ze vraagt me haar bij een bezoek aan het toilet te vergezellen en verwijt me niets in de gaten te hebben.
‘Telkens proberen ze me aan te raken.’
Ze voelt zich totaal niet meer op haar gemak, zo laat ze blijken.Terug in de schemerige kantoorruimte zijn de beide Turken nog steeds niet van plan om het onderwerp te laten rusten. De vriend van Mehmed staat op en pakt M. haar hand. Hij maakt duidelijk dat hij haar aantrekkelijk vindt en dat zijn geen trouwring draagt. De sfeer slaat nu om. Teveel alcohol in het spel. Deze gesoigneerde, grijze krullebol heeft in hoog tempo mijn cognac naar binnen gewerkt en is overmoedig geworden. Zijn pretoogjes hebben plaats gemaakt voor een harde, agressieve blik. Ik schrik een beetje van hem en kijk daarna naar de schoenmaker. Die is veranderd in een dierlijk wezen. Hij blijft maar door eten en smakt luid terwijl hij af en toe zijn handen aan zijn witte hemd afveegt.Tijd om op te stappen maar om mijn opmerking dat het de hoogste tijd is om een pension te gaan zoeken wordt hatelijk gelachen. M. kijkt nu angstig. De man met het grijze haar staat op en begint nerveus heen en weer te drentelen. Mehmed pakt een pen en schrijft iets op de vette papierverpakking van de kip. Hij scheurt er een stuk af en schuift het me toe.
500.000 TL.
De rekening.
Ik ontplof.
‘Fuck off. Asshole’, schreeuw ik.
‘Betaal het maar. Betaal het maar’, roept M. ‘Straks doen ze ons nog wat ‘
‘Ik betaal niets aan dit stelletje oplichters. Die vetzak is gek geworden. Kom we gaan.’
Ik pak mijn vriendin bij haar hand en loop naar de deuropening. Daarna vluchten we, als in een flard van een koortsige droom, hand in hand de trap af naar buiten
1993