Ik luister naar filmmuziek. Naar Ennio Morricone. Zijn best off compilatie is de sublieme soundtrack voor deze lange reis naar de hoofdstad. Zittend op de trap, tussen de opengeschoven deuren van de treinwagon, trekt een weids woestijnlandschap aan mij voorbij en geleidelijk, nummer na nummer, raak ik in een staat van euforie. Mijn natuurlijke bezorgdheid, de stress van de drukte, de opdringerigheid van de Indiërs, scepsis tegenover de waanzin van dit land, de altijd op de loer liggende irritatie, dat alles smelt weg, terwijl ik word overvallen door tranen van geluk. Ondertussen mindert de trein vaart en rollen we opnieuw een dorpje binnen.
Op de plek waar de trein stopt staat een groepje jongens in blijmoedige afwachting. Ze zijn ongeveer tien jaar oud en bedelen vriendelijk om geld en pennen. Ik schud echter resoluut mijn hoofd, geef een wenk naar een van hen, doe mijn koptelefoon af en plaats deze op het hoofd van het jongetje. De onbevangenheid op zijn gezicht verandert op slag in een mengeling van volkomen concentratie en devotie. Zijn mond valt open en in zijn ogen verschijnt een helder licht. Gefascineerd door de reactie wil ik nu ook de anderen de muziek laten horen en ik maak een gebaar dat hij de geluidsdrager door moet geven. Het jochie gehoorzaamd, staart voor een moment onwezenlijk voor zich uit, en kijkt daarna vol ontzag naar zijn kameraadje, die op vrijwel dezelfde manier reageert op de composities van de Italiaanse maestro.
Precies binnen de tijd van het oponthoud komt iedereen aan de beurt. Wanneer de fluit klinkt voor vertrek neem ik de apparatuur terug in mijn bezit, en zet de trein zich in beweging. De vier jongens zwaaien eerst weifelend, lijken volkomen verbouwereerd, maar hervinden dan snel hun enthousiasme. Wild zwaaiend en schreeuwend rennen ze tot we weer op gelijke hoogte zijn. Pas na enkele honderden meters geven ze de ongelijke strijd op en bijten gierend van het lachen in het stof.
Hier klikken om te bewerken.