Pushkar, Rajasthan.
Sinds een paar dagen zijn we in dit woestijnstadje. De hotelkamer is een kleine, kale hoekkamer met drie ramen met tralies om de brutale apen buiten te houden. Het uitzicht op het heilige meer, een binnenwater omgeven door witte huizen en tempels, is sprookjesachtig. Rondom het stadje liggen rozentuinen, bergen van bruin gesteente met grotten en tempels, zandlandschappen en overal loop je de kans om groepjes prachtige pauwen pronkzuchtig te zien rondstappen. Hier hangt geen sfeer van arbeid adelt. Het is een lome, landerige plek waar mensen van het platteland in witte katoenen broeken en shirts - een rode tulband op het hoofd - lachend en genietend hun inkopen doen om straks weer met hun kamelen af te reizen naar hun nederzettingen in de provincie. Veel heilige ,mannen op straat. In hun felle oranje doeken en sjaals op weg van de ene naar de andere tempel om daar te eten, chai te drinken en de chillum te roken. Daar tussendoor: bont uitgedoste India reizigers van over de hele wereld die in de lange bazaarstraat hun hippiegarderobe uitbreiden. De doorsnee Indier in zijn jaren zeventig pantalon en eenvoudige witte blouse vrijwel onzichtbaar.
Een strelende bries waait uit de woestijn. Hier zijn de oosterse mythen, Indiase sagen, bijbelse verhalen en de kunst om te leven geschapen en hangt eeuwenoude devotie. De nieuwe dag wordt ingeleid door het rinkelen van belletjes in de tempels, wierook wordt aangestoken, gebeden gepreveld en alle goden krijgen verse bloemetjes aan hun gebeeldhouwde voeten gelegd. ‘s Nachts blaffen de honden, balken de ezels en chanten toegewijde hindu’s mantra’s in de tempel. 24 uur God.
In de Shiva-tempel bij de trappen, de ghats naar het meer is een festival gaande. Negen dagen en nachten wordt ononderbroken muziek gemaakt en hetzelfde mantra gezongen.
Hare Krishna, Hare Krishna, Krishna, Krishna, Hare, Hare, Hare, Hare
Hare Krishna, Hare Krishna, Krishna, Krishna, Hare, Hare, Hare Hare.
Van festival naar festival zwervende sadhu’s zijn nu naar Pushkar gekomen om alle moeders van India te eren. Laat in de avond en de nacht duiken indrukwekkende mannen op die zijn neergedaald vanuit hun grottenin de bergen om aan de ceremonie deel te nemen. Het zijn de naga-baba’s die zeggen geen sex bedrijven maar ozo graag hun chillum hanteren. Praten, zitten, roken, thee drinken en af en toe meedoen aan de muziekmeditatie, zo verstrijkt de nacht.
Om een uur of drie keer ik met M. terug naar mijn kamer, waar ik de slaap niet kan vatten. Over het water kan ik het geroezemoes in de tempel nog een beetje horen. Ik denk na over het nut van het chanten, hoe door de constante herhaling van het mantra geen gedachten in de geest worden toegelaten en deze alleen gevuld raakt met de positieve trillingen van Hare Krishna, Hare Krishna, Hare, Hare, Hare Hare. Ik kan er geen genoeg van krijgen en kleed me weer aan. Door de verlaten straten van het dorp wandel ik weer naar de tempel om de zonsopgang te bekijken. Terwijl de lucht boven de bergen fluweel kleurt speelt een prachtige sadhu, die een beetje op Osho lijkt, het kleine orgel terwijl een jongetje van een jaar of veertien met een in het wit geklede priester de mantra’s zingt. Een man in een grijze lendedoek en dito gekleurde sjaal om zijn hoofd en oren gebonden komt bij me zitten. Alleen zijn witte baardje en vriendelijk gegroefde gelaat is zichtbaar. Hij haalt thee, pakt mijn hand vast en glimlacht naar mij als een opa naar zijn kleinzoon. Twee dwazen kijken ademloos naar de schoonheid van de opkomende zon. .Wanneer het volkomen licht is geworden neemt de geheimzinnige bergbewoner afscheid. Uitgeslapen Brahmanen komen naar de tempel voor een bad en de meditatie. Ik besluit om een ochtendwandeling te gaan maken.
In een van de zijstraatjes koop ik een paar mandarijnen en bananen en eet van de vruchten terwijl ik kijk naar een spelletje cricket dat een paar kinderen op en zandvlakte spelen. Wanneer ze stoppen om naar school te gaan loop ik door en absorbeer de ochtend. Kamelen die karren met vrachtjes voorttrekken, mannen op paarden, vrouwen in kleurige sarees met manden vol groenten en fruit op hun hoofd, op weg naar de markt en overal vrolijke, rennende kinderen. Op een veranda voor een huis zit een man op een matje. Hij is bezig zijn ochtendchillum te stoppen en nodigt mij met een handgebaar uit om bij hem te komen zitten. Ik neem naast hem plaats waarna hij met twee lucifers de brand in de hasj en tabak steekt. Hij neemt een paar korte trekjes.om het mengsel goed vlam te laten vatten en inhaleert dan diep, blaast daarna een rookwalm uit en overhandigt mij vervolgens het rookgerei. Ook ik zuig mijn longen vol en geef hem de chillum weer terug. Dat ritueel herhalen we een aantal malen. We knikken licht instemmend naar elkaar, zwijgen en laten het eenvoudige leven van het dorp aan ons voorbij trekken. Dit is geen kleurrijke Rajasthani met een tulband om zijn hoofd maar een kleine, tengere man in korte broek en eenvoudig shirt. Een man van weinig woorden. Nog voor onze monden droog beginnen te worden staat hij op en gaat thee maken in de schemer van zijn huis. Even later slurpen we van het hete vocht en zit ik te genieten van het begin van deze bijzondere dag.
´Ram, ram´, groet hij bekenden die op de fiets zijn huis passeren en steekt zijn hand op. Een jongetje komt het erf oplopen en zet een leeg blik kokosolie op de veranda. De Indier staat op vult het met kerosine dat hij uit een groot vat haalt, neemt een paar rupees in ontvangst en nestelt zich daarna weer naast mij op het matje. Uit een zakje haalt hij een andere soort hasj en verkruimelt deze tot een nieuw mengsel. Opnieuw roken we Hij staat af en toe op om thee te halen of om een klant te helpen en ik zit daar gewoon maar, zeldzaam tevreden met mijn lot.
Ermelo, november 1995