reisherinnering 1995
Ik wilde wel eens een goeroe zien. Een echte. Met veel volgelingen. Dat stond hoog op mijn lijstje van to do things in India. Helaas was Bhagwan al vijf jaar dood toen ik het land bezocht maar de reputatie van Sai Baba was minstens zo omstreden en leek daardoor een uitstekende keuze om met eigen ogen een van deze vele Indiase, religieuze fenomenen te aanschouwen. Vroeg in de ochtend, voor het opkomen van de zon, kwamen we aan in Puttaparti waar het net buiten de ashram al behoorlijk druk op straat was. Er hing een beklemmende sfeer die precies paste bij het gevoel dat je krijgt wanneer het over enge sektes gaat maar nu het tastbaar was had ik direct spijt van mijn nieuwsgierigheid.
Curiosity killed the cat.
Iedereen was in het wit. Leek lijkbleek. Holle afgewende ogen zag ik. Weinig Indiërs. Het leven was hier geen lolletje, zo leek het. Maar wat deden die mensen hier dan? Konden ze hier niet meer weg? Ik voelde een lichte paranoïa opkomen en wilde weer terug naar het busstation om de eerste de beste bus te nemen. Nu het nog kon. Er hing hier onheil in de lucht. Of snapte ik gewoon helemaal niets van het begrip spiritualiteit? Wanneer hier een een weg lag naar verlichting, zo dacht ik, dan daal ik liever af via het paadje naar de tuin van de lagere lusten.
M. bemerkte mijn onrust. Ze probeerde mij te kalmeren met het voorstel om de darshan, de audiëntie bij Sai Baba, in de voormiddag bij te wonen, wat al over een uurtje of twee begon, en mocht ik dan nog gelijk willen vertrekken dan hadden we daar nog voldoende tijd voor. Toch? Ik stemde in maar had, niet veel later, toen de rammen voor de bijeenkomst verplicht van de ooien werden gescheiden, het idee dat we, in rijen ook nog, naar de slachtbank werden geleid. Even schoot het door me heen: wat als ik M. nu nooit meer terug zien? Niemand die op de hoogte was dat wij hier waren. Wat zou ik kunnen doen?
Daar zat ik dan, opeengepakt in een menigte devotees, te wachtten tot Sai Baba het plein zou gaan betreden. Zijn komst werd aangekondigd met afschuwelijk muziek die nog het meest deed denken aan het vertraagd of achterstevoren afspelen van een cassettebandje. Dit leek op subliminale hocus pocus in een absurd religieus circusspektakel en de rillingen liepen over mijn lijf. Nerveus keek ik rond en merkte aan het geroezemoes van de massa waar de goeroe zich ongeveer bevond. Ondanks, of juist dankzij, de absurde dingen die ik zag waren mijn verwachtingen plotseling toch hoog gespannen maar die spanningsboog brak onmiddellijk nadat ik Hem in het oog kreeg.
Daar was hij dan. Ik moest moeite doen om als ontlading niet in lachen uit te barsten. In plaats van een moderne Jezus stapte hier een Pipo met een enorme bos uitgekroeste afro in een oranje jurk rond die door een hoop mensen werd aangestaard met zo’n merkwaardige, gehypnotiseerde blik vol adoratie die ik kende van films van Leni Liefenstahl, wanneer Hitler, staand in een open wagen, door de Duitse steden reed. Wat er ook met deze Indïer was, ik ontspande en vond nu alles komisch. Mijn herken-de-charlatan-modus draaide op volle toeren en even leefde ik in het volle licht van het heerlijke besef dat ik ben gezegend met de intuïtie om direct te herkennen wat echt is of niet.
Ik strekte mijn nek om Baba te blijven volgen nu hij vlak achter mij langs liep terwijl hij ondertussen eenvoudige trucjes deed met het materialiseren van as en links en rechts brieven in ontvangst nam. Voor een moment had ik nog hoop dat mijn inzichten verkeerd waren en dat ik hier iets magisch ging meemaken dat, wellicht, mijn hele leven zou gaan veranderen. Recht in mijn gezichtsveld, terwijl ik keek over mijn linkerschouder, zat een man met een overduidelijk ziek kind in zijn ene arm, en in de hand van de andere, een brief, verwachtingsvol opgestoken tussen duim- en wijsvinger. Doe het Baba, smeekte ik in gedachten, laat me getuigen zijn van een bijbels tafereel, leg je hand op en genees dit kind! Maar Baba deed niets. De klootzak verplaatste zijn blik naar iemand een paar plekken verderop, nam niet eens de moeite om de enveloppe in ontvangst te nemen, en liet de man, en in mindere mate mij ook, achter in desillusie.