Het eerste feest wat ik bezocht, en waar ik ook River leerde kennen, vond plaats in februari 1993, in het ronde restaurant bovenin de televisietoren van Hamburg. Ik was uitgenodigd door de organisator, een vriend van een vriend, om langs te komen om te helpen bij de opbouw van een feest dat twee weken zou gaan duren. Wat er zich die dagen afspeelde in de Fernsehturm, zo concludeerde ik, was een poging om het gebouw om te toveren tot een zinsbegoochelende tempel ter ere van een viering van de krankzinnigheid.
Tijdens de hoogmis, in de zaterdagnacht, word ik zo high als ik zelden ben geweest. Iedereen heeft MDMA geslikt wat zorgt voor een zeldzame sfeer van verbroedering, vooral onder de mensen die hebben geholpen het feest op te tuigen. Later in de nacht bekruipt me, na de uitwerking van de drugs, het gevoel of ik in een psychiatrische kliniek ben beland waar patienten de medicijnkast hebben geplunderd, nadat ze het verplegend personeel hebben opgesloten. Sommige mensen lopen verward, en anderen in verrukking rond.
Tegen het ochtendgloren zit ik, een beetje overdonderd van alle indrukken, mijn absurde gedachten van de MDMA-trip te overdenken. Dan voel ik een hand op mijn rechterschouder..Het is River. We hebben elkaar de afgelopen dagen wel gezien, maar nog niet eerder met elkaar gesproken. Hij stelt zich voor, vraagt hoe ik me voel, en wat ik van het feest vind. Ik zeg dat het mijn eerste Duitse trance-feest is en vertel hem dat ik een paar uur eerder een bijna religieuze fantasie had alsof deze nacht een magisch ritueel is waarbij afgevaardigden van allerlei stammen naar Hamburg zijn gestuurd om hier aanwezig te zijn. River kijkt me begrijpend aan en knikt.
‘Er is fantastische MDMA in omloop. Ik heb een hoop mensen in tijden niet zo extatisch gezien.’
We kletsen nog wat totdat zijn vriendinnetje hem in het oog krijgt en hem meetroont naar de dansvloer.
‘Wir sehen uns.’
Een paar weken later zien we elkaar inderdaad weer. Ik heb op het feest een Koerdische kunstenaar, Shahin, leren kennen, die me heeft uitgenodigd om hem eens in zijn atelier aan de Wendenstrasse te bezoeken. Hij woont in een gigantisch kraakpand, een oud pakhuis, waar nu in het weekend, in de kelder, de feesten - van vrijdagavond tot maandagochtend - worden gehouden. Ik omhels River vrijdagsnacht’s op de dansvloer en we spreken elkaar de volgende ochtend wanneer we ons koesteren in de warme voorjaarszon, die binnenvalt door de enorme openstaande silodeuren. Ook hij woont, samen met zijn vriendin en een paar anderen, inmiddels in het enorme complex.
‘Kom je bij ons wonen, Sipco?’, vraagt hij, en staat plotseling op.
‘Kom, ik laat je wat zien.’
We verlaten het atelier, dat volhangt met tapijtuitsnedes die Schahin heeft beschilderd, en gaan de brede trappen op naar boven. Overal wilde graffiti in de portalen maar de ruimtes die River mij helemaal bovenin laat zien zijn verrassend netjes en ordentelijk; fabrieksruimtes die zijn opgedeeld in eenvoudige appartementen opgetrokken uit grote blokken wit kalksteen van 75 bij 75 centimeter. River legt uit dat het hele pand, zeven verdiepingen, op de nominatie staat om gesloopt te worden en dat iedereen is vertrokken. Behalve Shahin. Die is gebleven. Hij weigert om te vertrekken waardoor de afbraak is vertraagd. En nu zal het niet lang meer duren voordat krakers de ruimtes zullen innemen.
‘He highlander, blijf toch in Hamburg’, zegt hij, wanneer we de trap weer afdalen.
Op de derde verdieping opent hij een masssieve groene deur en we betreden een enorme ruimte. Rustige ambientmuziek, de geur van nag champa, overal gedempt licht, blacklight decoratie, kaarsen in wijnflessen, schilderijen, foto’s en houtskoolschetsen aan de muur, een altaar, potten verf, een dj-set installatie, bakken platen, her en der matrassen, kussens, een hemelbed getimmerd van afvalhout met een groen muskietennet, een grote eettafel met acht stoelen, een zitje met ouwe fauteuils en een houten scheepskist als tafel. River gespt zijn heuptasje af, pakt een pakje grote vloei, een zak weed en een rond paars doosje en legt het op tafel. Daarna loopt hij naar de geïmproviseerde keuken om een fles bronwater en twee glazen te halen en peutert vervolgens twee pilletjes uit het doosje, waarvan hij er een aan mij geeft.
‘Herinner je nog die xtc van de Fernsehturm?’ Ik knik.
‘Die waren lekker.’
‘Dit zijn dezelfde.’
‘Poeh. Sterk.’
Hij lacht.
‘Klavertje vier.’
‘Ken je de boeken van Carlos Casteneda’?, vraagt River mij plotseling, nadat hij een eerste, diepe hijs van zijn joint heeft genomen.
‘Ik heb er wel een aantal gelezen.’
'Wat vind je ervan?’
‘Spannend. Mysterieus. Beetje gevaarlijk ook.’
‘Gevaarlijk? Hoe bedoel je?’
‘Kennis en macht.’
River kijkt me vragend aan.
‘Wat is daarmee?’
‘Dat boek waarin Casteneda op de laatste pagina de afgrond inspringt.’
‘De sprong naar het onbekende.’
‘Zelfmoord', zeg ik.
‘Dat ligt er aan hoe je het bekijkt.’
Plotseling gaat de deur open en eindigt ons gesprek. Melody, zijn vriendinnetje, komt binnen, springerig en vrolijk.
‘Mein Schatz, ik heb je gemist, ik wil met je dansen. Kom ‘
In de kelder is de sfeer aan het einde van de ochtend nog steeds geladen met een bezeten gekte van de gedrogeerde aanwezigen. Geen veiliger plek om dansend af te dalen in het onderbewustzijn dan hier. River gaat diep, zie ik. heel diep. Ook ik ben tijdelijk weer verlost van de demonen in mijn denken. Voor een paar uur bevrijd van de last van het bestaan. Na afloop van het weekend besluit ik te blijven. Ik kraak een ruimte op de bovenste verdieping, leen een matras van Melody en River, vind ergens een tafel en een stoel, een lamp en heb bovendien een wasbak met stromend water. Ik ben graag bij Schahin, wiens eigenwijze kunstenaarschap ik bewonder, en help Melody en River met het maken van nieuwe decoraties voor de parties. Ook maak ik samen met River een paar schilderijen die op een bepaalde manier een afspiegeling zijn van de gesprekken die we voeren. De Duitser is geobsedeerd door de werking van hallucinogene middelen op de geest, de invloed daarvan op bewustzijn en tijd, en lijkt op een tovenaarsleerling die een serieuze studie van magie maakt. Angst lijkt hij niet te kennen.
Ik wel. Ik ben niet vies van een beetje drugs op zijn tijd maar dat de LSD die die het huis overspoelt, en die geslikt wordt als snoepjes, slachtoffers gaat maken, lijkt slechts een kwestie van tijd. Het leven in het pakhuis begint gaandeweg steeds meer op een commune te lijken en ik merk dat ik daar uiteindelijk, op de lange duur, ongeschikt voor ben. Het loopt naar de zomer en de Wendenstrasse wordt een echte hype voor freaky Hamburg. Op zonnige dagen wordt er nu ook op het dak gefeest dag in, dag uit trippende mensen die al dan niet in hun blote kont dansen op de trance muziek, die me, langzaam maar zeker, mijn oren uitkomt. Ik kan nergens meer rust vinden, vind dat het hippiegebeuren sektarische trekjes begint te krijgen, heb genoeg van alle drugs en wil weer naar Nederland. Ik heb zin in bossen, heide, strand, zee en wind.
River´s ogen lichten op nadat ik hem van mijn plannen heb verteld.
'Wij gaan mee´, zegt hij, ´Melody en ik zijn nog nooit aan de Nederlandse kust geweest. We brengen je weg. We wilden sowieso al een paar dagen de stad uit.’
Halsoverdekop vertrekken we in hun witte eend naar Nederland, waar we aan begin van de avond aankomen op een rustig gedeelte van het strand, ergens in de buurt van Den Haag. Melody is al dagen onder invloed en ondergaat het uitstapje als een uitgelaten kind, dat zich over alles verbaasd en vol enthousiasme alle nieuwe indrukken opzuigt. Ook River is in zijn element. We hebben eten, drinken en slaapzakken meegenomen en blijven de hele nacht aan het strand. Ik voel me enigszins overbodig in het het gezelschap van het dolgelukkige tweetal en vertel de volgende morgen dat ik de trein naar huis pak.
‘Blijf nog een paar dagen’’, zeg ik, ‘het doet jullie zichtbaar goed. Bedankt voor de lift.’
Ze knikken.
‘We houden van je. Kom gauw weer naar Hamburg.’
We omhelzen elkaar, waarna ik mijn rugzak aan een schouder hang en het strand afwandel. Bij de opgang naar de duinen zwaaien we nog een keer.
Het is de laatste keer dat ik River en Melody heb gezien. Pas een paar maanden later, met oud en nieuw, ben ik weer in Hamburg. Op een dansfeest, op een nieuwe kraaklocatie waar een deel van de trancescene nu is neergestreken ontmoet ik Hartmut. Een van de eerste dingen die ik hem vraag is of hij River en Melody heeft gezien. Zijn gezicht betrekt.
‘Heb je het niet gehoord?'
'Wat?’ ‘River is dood. Zeven hoog van het dak gesprongen. Freitod. Na zijn begrafenis is Melody spoorloos verdwenen.’
.