Na een paar wedstrijden leerde ik me al te gedragen als Petrus in het hof van Getsemane. Er was vaak trammelant, gevloek, geschreeuw en soms hoorde ik mijn achternaam in combinatie met woorden die ook op de wanden van het fietsenhok bij school waren gekalkt. Ik was nog maar pas vijf, veel concrete herinneringen van voor die nog zeer prille leeftijd heb ik niet, maar het gevoel van onbehagen van al die luidruchtige boeren die het verbaal op mijn verwekker hadden voorzien is blijkbaar nooit helemaal verdwenen want, kort geleden, nadat het vele jaren diep weggedrukt had gezeten in de modder van het geheugen, woelde het los, als een bom uit de Tweede Wereldoorlog.
Begin jaren zeventig. NSC speelde tegen Sparta. Twee clubs uit Nijkerk. Hun velden slechts gescheiden door een sloot. Een unieke derby omdat het duel in competitieverband slechts zelden plaatsvindt omdat Sparta veelal hoger voetbalt dan haar twee jaar oudere buurman. Na afloop van de beladen wedstrijd staan tientallen supporters, veelal dronken, buiten de kantine van de thuisclub, op kousevoeten, een klomp in iedere hand, de ene zool slowhand slaand op de andere, te wachten op de scheidsrechter. De sfeer is dreigend. Het geluid van hout op hout oorverdovend. Met grote ogen, droge mond, en ingehouden adem leun ik tegen een muur.en wacht op wat komen gaat. Plotseling hoor ik mijn naam. Een man neemt me mee. Even later zie ik dan eindelijk mijn vader. Via een plank over een sloot verlaten we het terrein.