(deel een gepost op 22/10/15)
Terug in Nederland zagen Peter en ik elkaar steeds minder. Ik kreeg andere vrienden in Harderwijk, mijn smaak werd alternatiever, en ik ging niet meer naar dezelfde discotheken als vroeger. We zagen elkaar nog af en toe op straat in de stad en ik had de indruk dat hij tegenwoordig dag en nacht stoned was. Zijn haar droeg hij nu op zijn schouders en hij leek in weinig meer op het vrolijke joch van een paar jaar geleden. Op een zomerse middag, een paar maanden later, liep ik door de door de Bruggestraat. Peter had mij van een afstand zien lopen en spurte naar mij toe om in mijn armen te vliegen. Ik zag pas op het laatste moment dat hij het was en verbaasde me een over zijn wilde, uitgelaten stemming.
‘Ik heb het ontdekt’, schreeuwde hij, ‘ik heb het ontdekt.
Ik lachte.
‘Wat bedoel je?
‘De drank. De drank. Ik drink nu ook!
Ik frunnikte een beetje aan mijn kin en wist niet of ik daar nou zo blij mee moest zijn. Smitje, mijn kleine broertje, drie uur ‘s middags. Straalbezopen.
‘Weet je nog in Parijs’, ging hij door, hijgend en zwaar ademend. ‘met Claude?’
Ik knikte.
‘Ik begrijp het nu’. jubelde hij. ‘Ik begrijp het nu ook.
Ik moest weer lachen.
‘Hoezo Jij vond alcohol toch altijd smerig?
Nu niet meer, Sipco. Nu niet meer’,
Hij klonk alsof hij het licht had gezien
‘Vieux-cola. Vieux-cola, man. Lekker zoet! Nu snap ik waarom jij en Claude zo vrolijk waren.’
Smitje aan de drank. In de maanden daarna zag ik hem nog regelmatig. Hij was nog steeds altijd stoned. Maar nu ook altijd dronken. Bij onze laatste ontmoeting kwam hij weer springend en lallend, als een jonge, speelse hond naar me toe rennen nadat hij me gespot had in een ouwe, oranje Opel Ascona, die ik een paar dagen eerder had gekocht.
‘Vette, grote bak, man. Verrot scheuren dat ouwe ding. Verrot, Ha, ha, klootzak. Ik hou van je’, zei hij, waarna hij terugslenterde naar een groepje vrienden die met flessen sterke drank en waterpijpen in het park zaten. .
Aan het begin van de avond hoorde ik een massa sirenes. Ik herinner me nog dat ik het geluid zo vreemd en snerpend in contrast met die mooie voorjaarsavond vond staan. Ik reed de stad uit naar Ermelo om bij mijn ouders te gaan eten. Mijn vader zat in de tuin en gaf me een klap op mijn schouders.
‘Zo zwerver. Blij je te zien. Ik hoorde daar straks die sirenes en kreeg er een vreemd gevoel bij’
Rond een uur of tien reed ik weer terug naar Harderwijjk. Ik parkeerde mijn auto en wandelde naar mijn kamer in het pand van Van de Brink. Dick hing, met een biertje in zijn hand en een sigaret in zijn mond, uit het raam
‘Heb je het al gehoord?’
‘Wat?’’, vroeg ik geschrokken. Aan zijn houding en toon zag ik dat er serieus iets mis was.
“Smitje is dood’.
‘Waat?? Godverdomme, nee..’
Ik rende naar boven waar Dick mij vertelde wat er was gebeurd. Peter had met vrienden in het park gedronken en geblowd. Een vriend van hem was daar langsgekomen op een opgevoerde brommer. Peter wilde een ritje maken en had de brommer geclaimd. Zonder helm was hij het park uitgescheurd, de Westeinde op In de flauwe bocht op het fietspad was hij ten val gekomen. Met zijn hoofd tegen een boom. Op slag dood.
Van de uren nadat ik het trieste nieuws had gehoord weet ik mij weinig meer te herinneren. Er staat met nog iets bij dat we in Utrecht zijn geweest en dat we daarna de polder zijn ingereden. De volgende morgen werd ik wakker, op een parkeerplaats langs het water langs de dijk naar Elburg, zittend tegen de linkervoorband van mijn auto. Schor geschreeuwd, met een blikje bier nog in mijn hand. Smitje. Dood. Verrot.